Volledig klachtrapport Matai Zamuel
Waarde Directeur Zalman-Bergraaf en mw. Jones,
Via deze weg wens ik u kennis te geven van een incident, duiden op intimidatie (zoals vervat in de wet van 10 november 2022, betreffende het voorkomen en tegengaan van geweld en seksuele intimidatie inzake arbeid: “Wet Geweld en Seksuele Intimidatie Arbeid”), dat zich in lokaal 11C van het Mr. Dr. J.C. de Miranda Lyceum heeft voorgedaan op vrijdag 24 maart 2023 omstreeks 08.50u tussen Adjai Lala, Aardrijkskunde Leerkracht werkzaam op het Mr. Dr. J.C. de Miranda Lyceum (waar eerder klachten over zijn gedaan aan de huidige directie van het Mr. Dr. J.C. de Miranda Lyceum, voorgaande directies en de Inspectie VOS), en Matai Zamuël, leerling zittende in klas 512 van het voornoemde instituut.
U ontvangt deze mail, met alle actoren (tot mijn attentie gebracht) geadresseerd of in de cc, ter illustratie van het uitblijven van welke hesitatie dan ook mijnerzijds in het doen van dit verhaal met vol medeweten van de betrokkenen en zodat er vanaf dit moment consensus kan heersen over het verhaal dat ik doe.
Hierbij de situatieschets van de altercatie:
Het aardrijkskundelesuur, dat op vrijdag 24 maart j.l. voor mij plaatsvond van 08.30u-09.15u, zou gebruikt worden voor cijferinzage, het bespreken van mijn laatst gemaakte repetitiewerk. Het cijfer dat mij is toegekend, komt niet overeen met de score en waardering, zoals aangegeven in repwerk en correctiemodel, dus stap ik naar de vakdocent (dhr. Lala), die in de rechterhoek van de klas zit (alles van vooraf gezien); ik sta dus tegenover de zittende hr. Lala met een rij tafels tussen ons. Er is onenigheid over waar de niet te verantwoorden uitgebleven punten aan zouden liggen, dhr. Lala staat op van zijn zitplaats in de rechterhoek van de klas, ik blijf aan de andere zijde van de tafels staan, terwijl hij stapt naar de leerkrachtentafel vooraan in de klas. Ik keer mij halfslag om, keer mij halfslag terug, sta dus weer met mijn gezicht in de richting van de muur met mijn rug naar de voorzijde van de klas en ga verder met de redenering. Dhr. Lala ziet de kans, om vanuit de leerkrachtentafel naar me toe te lopen en, met een speling van wat niet meer dan een kwart centimeter kan zijn, in mijn rug te komen staan.
Hij komt kort hierna tegen mij aan, ik keer me, doe een stap achteruit, sta nu met mijn rug tegen de rij tafels aan en geef aan: “Meneer Lala, je moet je niet vergissen”. Hij stapt op me af, ik werp m’n rechteronderarm tussen onze lichamen, bij mij op navelhoogte, bij hem op kruishoogte. Dhr. Lala doet nog een stap, ik span mijn arm aan, hij komt tegen m’n arm aan, ik wring me tussen tafel en dhr. Lala uit en “Ik verzoek het u; je zult me niet aanraken.” Vervolgens doe ik een aantal stappen in de richting van het midden van het klaslokaal, terwijl mijn gezicht immer nog naar dhr. Lala gericht is. Hij gaat zitten op de stoel in de rechterhoek van het lokaal en ik neem mijn initiële positie tegenover hem in. Naar aanleiding van mijn reactie op zijn ongepast gedrag begint dhr. Lala stemverheffing op stemverheffing te doen en vindt, dat ik hem de ruimte niet geef te kijken naar het repwerk. Bij de derde barrage staat hij op en loopt langs de achterkant van de tafels naar mij toe, waarop ik met doorborende stem aangeef: “Niet omdat jij leerkracht bent en ik leerling, moet je denken, dat ik geen rechten heb. En laat het nou zo zijn, dan ik precies weet, waar ik in m’n recht sta; roep je sectie…- Hoe heet ze?- Roep juffrouw Autar, roep de onderdirecteur, roep de hele directie en die directeur; inspectie for all I care, want op dit moment heb je geen poot om op te staan!” Met elke stap, die hij in mij richting doet, draai ik me, zodat onze profielen te allen tijde in mijn tegenover elkaar staan. Ik beweeg me op deze wijze weer richting het midden van het klaslokaal, al verdedigende.
Op het geluid van onze wisselwerking komen twee leerkrachten, ene juf Jaggernath(?) (naar zeggen van mw. Soekhlal-Ramcharan) en Ingrid Antonius. De eerstgenoemde bemoeit zich met de situatie, hitst dhr. Lala verder op, slingert verwijten naar me toe, waar ik niet van gediend ben en waarop ik reageer met: “Juffrouw, in deze ga ik u niet te woord staan.” Ik sms mw. Soekhlal-Ramcharan, die kort daarna ter plaatse verschijnt, dhr. Lala vraagt om in lokaal 11C te blijven en mij verzoekt om mee te gaan naar de directiekamer. Mw. Kommisi-Sarra is in dezelfde kamer, maar geen vast deel van het volgende gesprek. Mw. Soekhlal-Ramcharan heeft voorop willen stellen, dat dit moment enkel dient voor het beschouwen van “mijn deel van het verhaal”. Dit in gedachten houdende, wordt geuit, dat ik “beter had kunnen handelen”. Ik geef aan meermaals gede-escaleerd te hebben, zoals belicht hierboven; “Ja, maar tot een bepaald punt.” Mw. Soekhlal-Ramcharan geeft verder aan, dat “de correcte procedure is, dat je een onderdirecteur erbij haalt”, waarop ik aangeef, dat ik de eerste ben (geweest) die erop heeft gestaan, dat een directielid erbij gehaald werd en daarna zelfs een sms gestuurd heb naar Mw. Soekhlal-Ramcharan zelf (screenshot van deze sms geattacheerd; vraag het na aan Mw. Soekhlal-Ramcharan), die aangeeft, dat ze “toen al bijna bij het lokaal was”, is “afgekomen op het gebeld worden door klasgenoten”, die het geheel in de klas hebben waargenomen, en dat ze “niet wist, of ik überhaupt nog in het lokaal was.” Haar tussentijdsbeschouwing is, dat er vanuit mij geen respect is voor dhr.
Lala, waarop ik antwoord: “Maar dat is toch een eerder besproken kwestie? Waarom zou ik respect hebben voor dat individu, dat nimmer respect heeft weten op te brengen voor de mensen die hij pretendeert te onderwijzen; een man, waar klacht op klacht over is gedaan?!” “Klachten gedaan bij wie? Niet bij mij” “Mijn verbazing is van mijn gezicht af te lezen en ik geef aan, dat er ik deze houding ad nauseum heb aangehaald bij mw. Soekhlal-Ramcharan. “Ja, maar als je het niet op schrift, dan kunnen we er niks mee/kunnen we er geen werk van maken.” Ik geef aan, dat het aan de directie is, om notitie te nemen van de klachten, die door studenten worden gedaan, in welke vorm/via welk medium dan ook, maar ook dat er niet eerder is gevraagd naar een geschreven aanklacht. Mw. Soekhlal-Ramcharan meent “tijd nodig te hebben”. Ik had lokaal direct moeten verlaten, daar draaide dit gesprek voornamelijk om.
In navolging van het voorval stap ik om 17.51u het Politiebureau Nieuwe Haven met mej. Modesty van der Leuv binnen. De Commandant staat me te woord, maar wil niet, dat een derde erbij staat, terwijl ik aangifte doe, weigert notitie te nemen van de aangifte, omdat het een “kwestie voor de school is, omdat er een interne hiërarchie is”, waarna ik tracht, hem duidelijk te maken dat de procedure, zoals uitgestippeld door verschillende functionarissen van het MinOWC en het MinJusPol is, dat je aangifte doet, waar het delict zich ook voor zou mogen hebben gedaan en dat het Wetboek van Strafrecht mij, bovenal, de volledige bevoegdheid geeft dergelijke misdrijven kenbaar te maken. De melding aan IVOS geschiedt in dat/dit geval verder door de school of de Inspectie van Politie. De Commandant vindt opeens, dat er geen strafbaar feit is gepleegd (tweede verklaring voor niet willen registreren van de aangifte). Na herhaaldelijke, onveranderde illustratie wordt de aangifte verwerkt en geeft de Commandant aan, contact op te nemen met de Buurtmanager. De Commandant weigert zijn naam door te geven en zegt “Wil je mij ook als getuige in die zaak? Als Inspectie moet weten met wie je hebt gesproken, dan mogen ze naar hier komen, precies zoals u dat hebt gedaan. Zeg ze, je hebt met de politie gesproken”.
De desbetreffende actoren zijn geadresseerd. De misselijkmakende actie op verschillende kernmomenten voert naar mijns inziens de boventoon. In deze bent u gelijktijdig op de hoogte gesteld.
Tegen elke repliek op de inhoud van deze mail kan ik me weren; daartoe ben ik bereid,
Matai Zamuel