Het dansend, dragen van een lijk is een plechtig moment voor nabestaanden. Een salto draaien tijdens het dragen, wekt bewondering. Een flip uitvoeren terwijl je een doodkist draagt met inhoud, lijkt voor de dragers van Marius Rust een fluitje van een cent. Rinaldo Plet (53) heeft dat gepresteerd. “Het heeft met de nabestaanden te maken. Ze inspireren je, dan gebeurt het,” licht hij zijn passie nader toe.
Op de vraag wat er op het moment in hem omging, toen hij de draaibeweging maakte, zegt hij: “Ik dacht, ik moet niet vallen. Het moet goed uitkomen. Ik deed dat om jongeren te inspireren dat er ook leuke bezigheden zijn, dan op hoeken staan. “Kom tussen de doden. Het is ook leuk tussen de doden. Ze praten niet over anderen,” luidt zijn oproep. Plet is al vierendertig jaar actief als drager. “Me buurman had een begraafplaats. Nadat ik als schaapherder voor hem had gewerkt, vroeg hij me als ik hem wilde assisteren op de begraafplaats. Ik heb nog steeds plezier in, want ik heb er profijt aan,” licht hij het dragerswerk toe.
Ef’ a poku no bun a yeye e mandi.Jurmaine Aalse
Steven Creton (32) maakt ook deel uit van de groep. “Omdat ze mijn broer hebben gedragen, ben ik ook drager geworden.” Hij doet het werk al dertien jaar. Twee van zijn broers zijn dragers bij een andere organisatie. “Bij het dragen is ontspannen zijn een vereiste. Je moet niet stressen. Tijdens het dansen, hopen we dat het goed komt met de nabestaanden,” beschrijft Creton zijn werk. Hij is de op één na hoogste drager. “Soms is het zwaar. Als het fout gaat, moet je vragen naar ondersteuning. Als de fout is hersteld, mag het niet meer gebeuren.” De werkkleding blijft in een van de kamers van Marius Rust achter en wordt een keer per week thuis gewassen. “Wat hier is, laat ik hier achter,” besluit Creton.
Dans’ futu
Jermaine Aalse (43) besloot na de dood van zijn zus, in 2001, drager te worden. “De dag van de begrafenis heb ik veel werk verricht. Een van dienaren zei dat ik het werk later ook ga doen.” Hij beschouwt het dragersberoep als iets van de eigen ik. “Dat is yeye tori. De danspasjes komen automatisch in me op. Het lijkt alsof een geest me begeleidt. Op het moment ik dans, hoop ik dat de nabestaanden met gezelligheid naar huis teruggaan. We weten dat er hierna geen ruimte is om te huilen,” vertelt Aalse. Aan elke danspas is een code gekoppeld. “We luisteren naar de muziek die wordt afgespeeld. Te y’e fir’ a switi e kon dan kijken we naar elkaar.” Aalse wordt gezien als de kapitein van de groep wat danspasjes betreft. Bij code een maken we een stap met onze voeten. Code twee wil, zeggen dat we gaan dansen en door onze knieen zakken met de kist. Bij code drie maken we schommelende bewegingen met de kist. Tijdens code vier leggen we de kist dwars op de schouders en komen dwars terug,” legt Aalse uit. Hij geeft verder aan dat de eigen ik teleurgesteld raakt als de muziek niet goed klinkt. “Ef’ a poku no bun dan a yeye e mandi. If a puku no bun dan a spirit no de.”
‘Futu basi’ Aalse
Afsluiten
Het mooiste moment voor de dragers is als de familie juicht en schreeuwt tijdens de danspasjes. “Dan merk je dat er geen verdriet meer is. Ze hebben dan vreugde. We gaan dan vreugdevol door naar de open groeve.” Na afloop sluiten de dragers vanaf de begrafenis af. “Als we van hier gaan, laten we alles hier achter. Niets komt met ons mee. Na een lijk te hebben gedragen, komen we bijeen. We drinken, fu krakti a yeye baka,” vertelt Aalse. Bij het verlaten van de plek richten ze zich tot God: “Mi e k’mopo fu a presi g’we na oso. Zorg dat u ons goed huiswaarts begeleidt en ook de rest van de dag,” we richten ons tot God, want na in e mek’ un’ du a wroko.