Orfeo kwam in een rolstoel terecht, nadat hij herstelde van een hals- en kaakbreuk
Het komt ongeloofwaardig over als je verneemt dat een automonteur zich in een rolstoel verplaatst. Orfeo Kawai is het levend voorbeeld.
Edu Nandlal, 62 jaar, schuifelt voorzichtig over het terrein van Rusthof. Zijn benen verplaatst hij lichtjes, een stille herinnering aan de SLM-vliegtuigramp van 7 juni 1989 die hem half verlamd achterliet. Het monument, ooit opgericht om de slachtoffers te eren, ligt er verlaten en verwaarloosd bij. Gras groeit wild, naamborden liggen verspreid. Het lijkt alsof de tijd heeft stilgestaan, maar tegelijkertijd ook alles heeft weggevaagd.
Met een brok in zijn keel loopt Edu samen met de journalist van De Snelle Pen tussen de graven door. Zijn blik blijft hangen op een naambord dat deels verborgen ligt in het gras. Hij hurkt, leest de naam en herkent die onmiddellijk. “Pomo,” fluistert hij. Beelden van bezoeken aan deze familie in Nederland flitsen door zijn hoofd. Even verderop ziet hij een andere naam: Doesburg. Hij herinnert zich de keeper van Ajax, die nu in Nederland rust. Namen van voetbalvrienden zoals Van Dorpel en Frazer komen tevoorschijn, elke naam een steek in zijn hart.
Deze mensen verdienen beterEdu Nandlal
Bij de naam Hartrecht stokt zijn adem. “Met hem heb ik van stoel gewisseld,” zegt Edu zacht. Het moment komt helder terug. Het vliegtuig, gevuld met vrolijke gesprekken en muziek van De Dravers, de band die met hen meereisde. Hij ziet mist buiten, daarna zwart. De klap. Dan niets meer, totdat hij wakker werd in een ziekenhuisbed naast Ziggy Lens. Edu’s ogen vullen zich met tranen. De pijn, de schuld, en de herinneringen maken zich meester van hem.
Naast het naambord van Hartrecht staat een klein Boeddhabeeld met een kaars. “Iemand is hier geweest,” mompelt hij. Het geeft hem een moment van troost in de verwaarloosde omgeving, maar ook een scherp besef dat er al jaren geen zorg meer is voor dit monument.
Dit jaar is het 35 jaar geleden dat de ramp gebeurde. Edu was toen net 25 jaar en voor het eerst in negen jaar weer op weg naar Suriname. Het Kleurrijk elftal, het gezelschap was vrolijk. Nu, decennia later, voelt hij zich verloren bij het zien van de ravage op Rusthof. De namen op de gedenkplaat zijn vervaagd. Een verlaten gedenkbord toont de woorden: “Niet wat ons scheidt, maar wat ons bindt, broeders en zusters.” Het voelt als een wrange herinnering. “Je ziet wat er hier gebeurt,” roept Edu bijna wanhopig uit. “We worden juist gescheiden, op deze manier.”
Edu wijst naar de kapotte naamborden, het overwoekerde gras. “Wat doet de overheid? Wat doet Monumentenzorg?” vraagt hij zich af. De districtscommissaris, de politiek – allemaal lijken ze te hebben gefaald. Voor Edu is het niet alleen een gebrek aan respect, maar een pijnlijk symbool van vergeten worden.
“Ze hebben alles hier kapot gemaakt,” zegt hij. “En ik wil niemand de schuld geven, maar dit is een schande.” De namen van mensen die ooit voor hem leefden, lachen en droomden, zijn nu vervaagd en vergeten. Het monument dat hen moest eren, is een schim van wat het ooit was.
Met een zwaar hart verlaat Edu het terrein van Rusthof. Zijn stappen zijn voorzichtig, traag, maar vastberaden. “Alles moet vervangen worden,” zegt hij. “Deze mensen verdienen beter.” Hoewel de pijn van de ramp nooit zal verdwijnen, koestert hij de hoop dat er ooit weer eerbied zal zijn voor hen die zo tragisch het leven lieten.
Edu Nandlal, de overlever, draagt zijn verdriet stil met zich mee. Maar in zijn hart blijft hij vechten voor een plek waar de namen van onder andere zijn teamgenoten met trots en zorg blijven bestaan. Een plek waar het verleden nooit vergeten zal worden.